door Jacques Diederen.
De ruwe mergelblokken werden uit het werkfront los gezaagd in een formaat van 54 cm breed, 84 cm diep en ongeveer 2 meter hoog, naar gelang de laagdikte dit toeliet. Deze rechthoekige ‘zuil’ of stoel werd na het laten omvallen in gelijke stukken verdeeld. Het grote mergelblok dat nu hoogkant lag, werd met de grote blokzaag in vier stukken van 54 cm verdeeld. Deze maatblokken van ca 400 kg en met een afmeting van 54 bij 54 bij 84 cm, werden al wentelend of ieder keer omslaan met behulp van stukken rondhout, de wel, iets verderop in een paar zijgangen tot het einde van de winter in depot gezet bij de andere tientallen blokken, wachtend op transport naar de uitgang en naar de bouwplaatsen. Om de blokken te verplaatsen ontwikkelden de blokbrekers een soort handigheid. Door het blok even schuin uit zijn evenwicht te halen kon het snel gedraaid worden.
Een oude mevrouw te Sibbe vertelde dat ze vroeger ook mee de berg in ging om “de blök te sjloon”.

Om de zware mergelblokken op de kar te kunnen laden moest eerst een zn la worden aangelegd. De blokbrekers maakten daarvoor twee schuin aflopende sleuven in de bodem van de gang en moest het paard met het forse voertuig achteruit laveren en met de wielen de uitdiepingen inrijden. Daardoor kwam de laadvloer van de kar op gelijke hoogte met de bodem te liggen en werden de ca vierhonderd kg zware blokken met mankracht op de kar geschoven.
Naarmate de ontginning verder vorderde werd de oorspronkelijke la dichtgegooid met mergelpuin en werd enkele tientallen meters verderop vlak bij het werkfront weer een nieuwe laadplek gemaakt.

Onlangs hebben we aan de hand van een omlaag duikend karrenspoor in de wand, zo’n oude laadplaats terug kunnen vinden en uitgegraven, waarbij heel fraai de beitel en zaagsporen getuigen hoe de sleuven in de grond zijn uitgehakt. Opmerkelijk zijn de uitgelekte oliestrepen die nog steeds laten zien waar destijds, rond 1870, de as van de karrewielen gestaan heeft.

Het vervoer van de mergelblokken, het ‘oetvare’ werd doorgaans niet door de blokbrekers zelf gedaan maar door lokale boeren die ook elders overal transportdiensten aanboden. Het vervoer van de maatblokken was even duur als de ontginningskosten voor de blokbreker. Uiteraard waren er ook transporteurs die de blokken in de groeve bij de blokbrekers opkochten en ze weer met winst door verhandelden.
Het ideale maatblok in Sibbe had een afmeting van 18 bij 18 bij 28 duim en dat is 54 bij 54 bij 84 cm, maar door dunne schelpenlaagjes in de mergel brak de stoel niet zelden op een andere plaats en vielen de maatblokken groter of kleiner uit. Dit had consequenties voor de prijs van het vervoer. De extra over of ondermaat van de mergelblokken werd in duimen opgemeten en in vaak lange rijen boekhoudingen op de muur bij de laadplaats genoteerd en extra verrekend. In de 19e eeuw en daarmee in een heel groot deel van de Sibbergroeve werden de maten van de steen echter niet in duimen maar in kwart maatblokken genoteerd. 4 kwarten, of zoals later 18 duim overmaat gold als een heel maatblok voor de vervoerder. Met drie of vier blokken werd de kar vol geladen en leidde de voerman het paard met de zware vracht door de kilometers lange bochtige hoofdgangen, de ondergrondse transportwegen of ‘de vaarten’ van de Sibbergroeve’ richting uitgang.
Pingback: Sibber blokbrekersgereedschap uit de periode 1890 – 1950 – Sibbergroeve