door Jac Diederen
Een van de meest bewerkelijke activiteiten bij het winnen van de mergelblokken in de Sibbergroeve was en is ook nu nog het uitzagen van het eerste mergelblok uit het werkfront. Omdat de achterkant van het eerste blok onbereikbaar is om de steen ook daar los te zagen hebben de blokbrekers in de loop der eeuwen verschillende technieken toegepast om het eerste blok in het ontginningsfront eruit te krijgen en heeft daarin ook, zij het langzaam, een evolutie plaats gevonden.
Om een begin te maken met het aanzetten van een nieuwe rij inwaarts te ontginnen mergelblokken, werd er op het einde van een gang in het volle werkfront direkt onder de tauwlaag of de ‘zjwiél’ in het plafond, eerst een horizontale gleuf de’huij’ gehakt van ongeveer vijftig centimeter breed, tien a twintig centimeter hoog en ongeveer een meter ver berg inwaarts. Naar gelang de voorkeur of gewoonte van de blokbreker, gebeurde dat aan de linkerkant, in het midden of aan de rechterkant van het werkfront. Daarmee was de eerste ruimte gecreëerd. Met een smalle en spits toelopende zaag, de ‘opzetzaag’ werd aan weerskanten van de huij voorzichtig geprobeerd een verticale zaagsnede naar beneden te maken maar doordat de zaag daarbij steeds minder berginwaarts kon gaan werd het zagen na enkele decimeters voorlopig gestaakt. Met grof geweld werd het resterende materiaal onder de huij en tussen de zaagsneden weggehakt, gezaagd en kapot geslagen totdat er een kleine nis, een soort kast, of schap in het front overbleef.

Via deze nieuw ontstane kleine ruimte van zo’n veertig centimeter hoog, het ‘schap’ of het ‘sjaap’ kon de blokbreker de achterkant van het blok bereiken en daar moeizaam met een hakwerktuig en in latere perioden met een korte beitel, een verticale sleuf van een paar decimeter diep naar beneden maken. Dan was het de beurt voor de inzet van de grote blokzaag. Door de aanwezigheid van de verticale sleuf aan de achterzijde, de ‘achter voar’ was het voor de blokbreker mogelijk het blok aan de linker en rechterkant in een keer verder uit te zagen. Het stuk steen zat nu nog alleen aan de onderkant vast. Daar werd een breekijzer er in gezet waardoor het mergelblok door de horizontale gelaagdheid van de steen makkelijk van onderop losgebroken kon worden. Er was nu meer ruimte in het sjaap om het resterende gedeelte van het blok in een paar etappes van achter vrij te maken en aan weerskanten naar beneden los te zagen, tot op het niveau van de gangvloer. De blokbreker kon daarna vanuit de smalle ruimte het volgende blok in rij, de ‘pieksjtool’ van de achterkant met een hakwerktuig of beitel vrij maken en als deze achtervoar klaar was, de steen ook aan de zijkant in een keer over de volle lengte los zagen.

Eerder werd bij de ontginning hoofdzakelijk gebruik gemaakt van de zaag en een hakwerktuig, een soort dissel. Halverwege de 16e eeuw is ook nog een ander soort gereedschap stilaan gemeengoed geworden: de stootbeitel. Zoals we uit de ontginningssporen kunnen aflezen werd tot ver in de 17e eeuw de beitel meestal gebruikt om de diverse verticale sleuven of voaren vooral boven schouderniveau uit te steken, alle beitelsporen wijzen dan ook voornamelijk schuin naar boven toe. Onder schouder niveau was het voor de blokbrekers alsnog makkelijker om de voar verder naar beneden toe met de dissel uit te hakken.
veel werk
Het uithakken van het sjaap betekende altijd veel werk en verlies van mergelsteen en was daarmee ook het meest ingewikkelde onderdeel van het blokbreken en wat zich ook na iedere rij mergelblokken inwaarts steeds weer opnieuw herhaalde.

Natuurlijk zullen de blokbrekers gehoopt en gezocht hebben om het probleem van het sjaap te kunnen ontwijken of op te lossen, maar het heeft toch nog honderden jaren geduurd voordat nieuwe methodes gevonden en toegepast werden om het eerste deel van het sjaap makkelijker uit te halen en dat daarbij ook nog eens het eerste stuk heel bleef en niet verbrijzeld hoefde te worden.
In de 19e eeuw
In het begin van 19e eeuw is het gebruik van de hakwerktuigen en daarmee ook het patroon van gebogen slagsporen op de wanden, plafond en het front al vele decenia verdwenen. De rechte steeksporen van de diverse steekbeitels en zaagvlakken in de gangen laten zien dat de blokbrekers virtuoos en precies de mergelblokken met hun gereedschappen wisten te ontginnen. Alleen bij het uitbreken van het sjaap was nog niets veranderd. Franciscus Cobbenhagen in 1802 of Daniel Prevoo en Johannus Starmans in 1826, allemaal maakten ze nog een kleine nis in het front om van daaruit de andere blokken te ontginnen. Soms hebben ze ergens een gedeeltelijk half uitgehakt sjaap gelaten voor wat het was omdat de klank van de steen verraadde dat er haarscheuren of ‘fouten’ in zaten en dat de verdere ontginning alleen maar brokstukken en puin opleverde.
Voor het eerst het kastenstuk of het spiénsjtuk
Opeens zien we een opmerkelijke verandering ontstaan. Hier en daar heeft een blokbreker de ontginning gestaakt en is er een fraai en royaal kastendeel of sjaap als ruimte achter gebleven met een forse hoogte van wel vijftig a zestig centimeter.

Achter in de nis is aan de randen rondom het ruwe achtervlak een strak ‘lijstwerk’ van regelmatige beitelsteken aanwezig die laten zien dat de blokbrekers hier voor het eerst boven en onder en aan weerskanten een ca vier centimeter brede voeg of ‘voar’ maakten.
Indeukingen vooraan op de onderkant van het sjaap tonen aan dat het eerste blok dat van achter nog steeds vast zat in de wand, via hefboomwerking van beneden af onder spanning gebracht is en daardoor van de achterkant losgebroken en het blok er in zijn geheel uitgehaald is. Het sjaapstuk, het ‘spiénstuk’ of het kastenstuk is ontstaan! Een revolutie in de mergelwinning.

Op enkele plaatsen zit nog een gedeeltelijk blok met de achterkant vast in het sjaap, maar dat van alle kanten, links en rechts, boven en onder, met een voar vrijgemaakt is, wat laat zien dat het losbreken van het blok op deze wijze ook wel eens mislukte door de aanwezigheid van fouten in de steen. Maar dit toont wel fraai en duidelijk dat de blokbrekers er voor het eerst in geslaagd zijn het sjpiénstuk volledig er uit te krijgen.
Het sjpiénstuk brak soms nog al grof af en dat betekende dat de achterwand van het sjaap daarna recht gehakt of ‘bijgelapt‘ moest worden. Het sjaap werd en wordt ook tegenwoordig daarom altijd ongeveer tien cm verder inwaarts doorgezet, zodat de blokbreker het volgende blok makkelijker kan bereiken aan de achterkant. Volgens sommige blokbrekers breekt het sjaap in oost/west richting gladder af dan in noord/zuid richting. Een geoloog vond dat niet ondenkbeeldig want door de eb en vloed werking van de maan die ook invloed heeft op landmassa’s, wordt het hele gebied van west Europa ieder etmaal ca dertig cm omhoog getild en daalt het weer en wordt het gesteente daardoor als het ware ‘gekneed’ en de structuur van de steen daarmee gevormd.
Een andere verklaring zou kunnen zijn dat veel latere breuken in het mergelpakket als gevolg van het onstaan van de Roerdalslenk, van het zuid-oosten naar het noord-westen lopen terwijl haaks daarop, van het zuid-westen naar het noord-oosten dus, oudere met harde witte kalk gevulde en verkitte dunne gladde banden en breuken die in de zelfde richting lopen als de veel oudere Varistische of Hercynische plooïngen van het Ardennen-Eifelmassief, van invloed kunnen zijn op de structuur van de mergel.
Wanneer de ontwikkeling om het sjaapstuk er in zijn geheel uit te breken ontstaan is wordt nog verder onderzocht, maar het zal al vrij snel in of rond de dertiger jaren van de 19e eeuw zijn. In de Sibbergroeve zijn er hiaten in de historie aanwezig doordat door roofbouw delen zijn ingestort, of door grond of rioolslib onbereikbaar zijn geworden en er dus een blinde vlek is voor sommige technische en historische ontwikkelingen.
Een verdere evolutie: de ‘Sjaapssteek’
Boven in het Asweg gebied van de Sibbergroeve staat ergens het jaartal 1838! In deze later aangelegde gang staat vlak erbij ook de naam Spronck met het zelfde jaartal. Ook hier is het sjaap niet alleen op de nieuwe manier heelhuids er uit gehaald, maar hier is nóg iets bijzonders. In de wand waar het sjaap gezeten heeft zien we een paar beitelsteken die een ondiepe horizontale sleuf van enkele decimeters lang vormen. Bijna op het einde daarvan bevindt zich een merkwaardig ‘drukpunt’ in de verder onbeschadigde sleuf. Op deze plaats lijkt het of in de zijvoar een lang wrikijzer of een zware beitel geplaatst is om via zijwaartse kracht het sjaapsblok zó onder spanning te zetten waardoor dit (zoals later bevestigd is) aan de achterkant los zal breken. In een paar andere uitlopers van het Asweg gebied is deze manier van breken ook nog toegepast en dit alles is waarschijnlijk gedaan door latere blokbrekers die hier probeerden toch nog wat goede mergelblokken te ontginnen. Mogelijk werd de sjaapssteek ook al eerder toegepast in de Sibbergroeve, maar daar is maar één aanduiding voor gevonden en wordt nog nader geverifieerd. We zien deze methode met de sjaapssteek verder weer terug in het begin van het middendeel van de Sibbergroeve. Daar, in een van de eerste gangen vinden we nu de naam Mathias Spronk met het jaartal 1848 en met de sjaapssteek consequent toegepast.

met een zijwaartse beweging los te breken
De methode om het sjaapstuk aan de zijkant los te wrikken was blijkbaar zó succesvol dat deze tot in de vijftiger jaren van de 20e eeuw in overgrote delen van de Sibbergroeve toegepast werd en waarbij het sjpiénstuk ’n hoogte van bijna één meter haalde. De methode van de sjaapsteek die mogelijk door Spronck in de Sibbergroeve geïntroduceerd is, werd niet meteen door andere blokbrekers overgenomen. In de Grijze vaart braken sommige blokbrekers het sjpiénsjtuk decennia later nog altijd via de onderkant op.
Opmerkelijk is dat de blokbrekers bij het aanzetten van het sjaap tegelijk aan de huij en aan ‘n linker of rechter voar naar beneden werkten. Dit had tot voordeel dat het mergelgruis dat achter in de huij ontstond, met de steekbeitel makkelijk via de verticale voar vlot en comfortabel afgevoerd kon worden.
Verdere ontwikkeling, Sjietske Hermans: “meh dan verrekt al”
De volgende ontwikkeling bij het uitbreken van het sjaap is ook weer revolutionair te noemen. Het eerste blok werd nu los gebroken door in de verticale voar aan de muurkant wiggen of keilen te plaatsen en er op te slaan. Wie dit systeem uitgevonden heeft weten we niet. Volgens Albert Last, toenmalig groeve opzichter, was Joep ‘Sjietske’ Hermans in de vijftiger jaren daarmee naar Sibbe gekomen. Sjietske vertelde hier over: “n paar kiele de binne, ‘n paar sjlaeg mit de sjwoare hamer, meh wat deekste, dan verrékt al!” Om het mergelblok tegen beschadiging te behoeden werden op diverse hoogten de stalen wiggen ‘kielen’ geplaatst met aan weerskanten iets grotere metalen plaatjes er langs gezet om de krachten te verdelen. Op deze wijze kan het blok zelfs over de hele lengte – en dat is in de Sibbergroeve ca twee meter – met een paar behoedzame klappen met de mokerhamer in een keer losgebroken worden. Maar als er een paar verborgen haarscheuren of fouten in het blok zaten, kon dit onverwachts in de lengterichting splijten en omvallen en dat was toch levens gevaarlijk.
Blokken uitzagen met de kettingzaag
In de 50er jaren van de vorige eeuw introduceerde mergelbedrijf Bemelmans de electrische kettingzaag in de Sibbergroeve om de mergelblokken te ontginnen. Pas na de hernieuwde opleving van de mergel industrie in de 70er en 80er jaren, gingen ook andere blokbrekers de kettingzaag gebruiken. Werd vroeger met de hand hooguit één groot blok per dag uitgezaagd, met de kettingzaag waren er dat zeven stuks, dat is over de hele gangbreedte dus. De kettingzaag heeft ook invloed op het uitbreken van het sjaap. Nadat over de hele gangbreedte de huij is uitgezaagd, worden op de plaats van het eerste blok op een afstand van ca zestig centimeter twee verticale zaagsnedes naar beneden gezet en die een breedte hebben van een ruime centimeter. De smalle zaagsneden moeten precies zo geplaatst worden dat het blok bij het uithalen niet klem komt te zitten. Aan de muurkant wordt langs de hoek van het blok een smalle strip mergel extra los gezaagd waardoor er iets meer ruimte ontstaat om een meterslange smalle stalen beschermplaat, het ‘sjaapsijzer’ in op te hangen. De dunne strip mergel zal bij het uithalen op zwakke plekken of dunne schelpenlaagjes direct doorbreken en die plaatsen worden dan nauwgezet door de blokbreker met houtskool overgetekend op het mergeblok. Zo weet deze precies waar hij straks het blok in kleinere stukken moet verdelen.
in nog geen uur tijd
Nadat er halverwege, op zo‘n aangegeven lijn, in het blok een horizontale en ca vier cm hoge voeg of voar gezaagd is en er een paar stukjes hout of mergel zijn ingelegd om het blok straks te dragen, worden tussen het schaapsijzer en de wand een paar wiggen geplaatst en een behoorlijke spanning opgebouwd door er met de mokerhamer of een zware staaf een paar behoedzame klappen op te geven zodat de steen uiteindelijk aan de achterzijde met een doffe knak losbreekt. Het zware blok rust nu op de stukjes mergel in de ondervoar en kan dan met de heftruck uit de nis of het sjaap getild worden en elders in depot gezet.
Het sjaap uitzagen met de kettingzaag gaat ook vrij snel. Waar vroeger de blokbrekers een hele dag nodig hadden om het eerste blok eruit te halen, doen sommige blokbrekers dat nu binnen een uur!